Anne-Marie Krap, tekstschrijver en adviseur

KLANTREACTIE

"Anne-Marie beheerst de allerbelangrijkste basis van de tekst-schrijver: ze luistert, pikt signalen snel op, staat open voor opbouwende kritiek en adviezen en heeft een kritische instelling. Een vrouw met kwaliteit!"

FRANCINE VAN DEN BERG, text writing trainer

KLANTREACTIE

Het is net of ik mijzelf hoor praten. Precies de toon die bij mij past. Eerlijk, ik word hier warm van.

MIJN BUITENPLAATS MAKELAARDIJ

Beke Hendriksma

KLANTREACTIE

"Anne-Marie schreef
de teksten voor mijn website. Zij verstaat
de bijzondere kunst om de woorden te vinden voor  wat er al zo lang op het puntje van mijn tong lag."

OPVALLEND JEZELF

Diny van den Bout

KLANTREACTIE

"Anne-Marie durft kritisch door te vragen en vertaalt de antwoorden in treffende teksten."

DE WINTER
ORGANISATIEADVIES
FAIRBRAND

Klaas de Winter


 

KLANTREACTIE

"Ik heb Anne-Marie leren kennen als een enthousiaste, kundige en creatieve commu-nicatieadviseur. Ze denkt mee en komt afspraken goed na,
wat ik een prettige eigenschap vind."

SYNTENS INNOVATIECENTRUM

Marcèle van Kerkvoorde

KLANTREACTIE

"Anne-Marie weet in heldere, gewone dagelijkse spreek-
taal in al onze commu-nicatie steeds uiteen te zetten wat de essentie van de boodschap is. Telkens weer een voorrecht en een genoegen om dat te ervaren."

MHIVN FOUNDATION

Peter de Vries, voorzitter

KLANTREACTIE

"Ik heb Anne-Marie  leren kennen als een zeer veelzijdig schrijver, die droge beleidskost om kan zetten in lekker leesbare, interessante artikelen. Ook is ze, door haar oprechte interesse in mensen, zeer goed in staat om mooie human interest verhalen te schrijven. Daarnaast is ze zeer zorgvuldig, punctueel en betrouwbaar. En niet onbelangrijk: naast een professionele en kun-dige freelancer is ze ook een ontzettend sympathiek persoon!"

HANZEHOGESCHOOL GRONINGEN

Chris Wind

KLANTREACTIE

"Wij worden ontzettend blij van Anne-Marie, niet alleen omdat ze een plezierige samen-werkingspartner is, maar ook omdat zij de pen lekker scherp kan hanteren!"

DE ERKENDE TOEZICHTHOUDER,

Caroline Wijntjes

  • slide 6
  • slide 1
  • slide 3
  • slide 3
  • slide 4
  • slide 5
  • slide 7
  • slide 8
false
10
10
fade
8
1

BOBBLUM

Onuitwisbaar


Terwijl hij de sudokuboekjes, knipsels en stapels papieren-waar-nog-wat-mee-moet aan het herschikken is, ontdekt Fons een volle asbak. Hij glimlacht. Gelukkig, van die verslaving is hij af. Maar op hetzelfde moment voelt hij de voldoening alweer wegtrekken.Wat is er voor het roken in de plaats gekomen? Het vleugje beklemming is al een gedachte geworden. Hij duwt het weg. Wie of wat doet hij kwaad met het oplossen van die sudoku’s. Niemand toch? En het voornaamste is dat het zijn hersenen bezighoudt, zodat hij niet verdwaald raakt in zijn gedachten. Op zijn werk hoeft hij voorlopig niet te komen. ‘Neem de tijd ervoor’, hadden ze gezegd. ‘Het is niet niks wat je overkomen is. Doe maar een tijdje rustig aan.’ 

 

De bel gaat. Fons zucht, blijft even besluiteloos staan en loopt dan toch maar de gang in. Hij ziet door de vitrage voor het raam van de deur dat het zijn linkerbuurvrouw is. Dat heb je in een flat, buren hoeven weinig moeite te doen om zomaar op je drempel te staan. Ach, ze bedoelt het goed. Haar gezicht beweegt naar het glas om te kijken of hij er al aankomt. Haar vinger reikt net voor de tweede keer naar de bel wanneer Fons opendoet. Ze dringt zich voor hem langs, veegt snel haar voeten en duwt de deur achter zich dicht.

‘Hé buurman Fons, je bent er wel! Ik dacht zo ik ga maar eens even kijken of je nog wel leeft. Grapje hoor. Maar je moet wat op elkaar letten hè, je hoort zulke rare verhalen tegenwoordig. Nee, het zal mij niet overkomen dat jij hier een week dood in huis ligt. Ik vind je er wel het type voor trouwens.’

Fons trekt een wenkbrauw op. Zij ziet het. 

‘O, sorry hoor. Ik bedoel het niet verkeerd. Maar je bent nou eenmaal erg op jezelf en ik zie nooit bezoek bij je.’

‘Ik was aan het opruimen.’

‘Da’s toevallig, daar wilde ik het net met je over hebben. Je bent zo met die sukodinges bezig de hele tijd. Het wordt een rommel bij je. Als je wilt dat ik je kom helpen, of wat schoonmaken, zeg je het maar hoor. Ik ben de beroerdste niet.’

‘Ja. Ik bedoel, nee, dat weet ik. Fijn, dank je. Het lukt wel hoor. Ik heb weer wat nieuwe soorten sudoku’s ontdekt en dat pakt me dan zo, hè. Ik wil ze zelf ook gaan maken.

 

Niet oplossen, maar maken. Kijken hoeveel cijfers er nodig zijn om precies één oplossing te krijgen. Dat is wiskunde zie je, mijn eigenlijke vak. Het ligt me nu eenmaal, beredeneren. Als je maar genoeg denkt, kun je alles oplossen. Het houdt me flink bezig. Zelfs ’s nachts in bed stoppen mijn hersenen niet meer. Ik denk steeds vaker: ik wil het, nee ik moet het ook aan andere mensen vertellen. Uitleggen, de schoonheid ervan laten zien. Want het zijn magische vierkanten snap je, sudoku’s. Dat is enorm interessant.’

Buurvrouw is even stil van zoveel woorden. Maar ook van de manier waarop Fons ze bijna uitspuugt. Bovendien snapt ze het niet. Helemaal niet.

‘O. Eh, goed. Misschien moet je dan een keer naar de school gaan hier op de hoek. Vertel het die kinderen. Kom je nog wat onder de mensen. Hou je eens op met piekeren over dat ongeluk’. Bij het woord ongeluk schieten haar ogen van Fons naar de muur en weer terug.

‘Sorry. Ik ga maar weer eens. Ik hoor wel van je hoe het was op die school.’

 

Fons doorkruist zijn woonkamer. Blijft maar lopen. In rechte lijnen. In schuine lijnen. Van hoek naar hoek. Nog eens en nog eens. Zijn gedachten gaan naar het voorstel van de buurvrouw en verwerpen het. De cijfers één tot en met negen vullen zijn hoofd. Steeds in een andere volgorde. Sneller en sneller. Ze vullen hokjes en lopen er weer uit. Ze vormen rijen en verbreken die. Stellen zich op in carrés en veranderen zich in kolommen. Dan weer het voorstel van de buurvrouw. Misschien is het toch iets. ‘Dan heb ik wel publiek!’ Hij blijft maar denken. Loopt langs de muur, hangt onbewust de verjaarde bergbeklimmerskalender recht en wrijft de omgekrulde hoekjes van de grote klimfoto’s plat. De noordwand van de Eiger. Moeilijke klim. Onmogelijke omstandigheden. Hij slikt, realiseert zich wat hij aan het doen is en laat zich in een stoel vallen. 

 

Het veilige denken is gestopt. Fons is terug op de Eiger. ‘Ik kon er niks aan doen Kees!’ schokt hij. ‘Ik vind het zo erg. Ik heb nog nooit iemand laten vallen. Ik begrijp niet hoe het kon gebeuren. Het spijt me zo verschrikkelijk.’ Hij hoort Kees schreeuwen, voelt weer de enorme spanning op het touw en op de haak in de bergwand wanneer Kees eindelijk onder hem stil hangt. Fons zit trillend en zwetend in zijn stoel. Hij wil niet verder denken. Hij dwingt zijn gedachten terug naar zijn puzzels. Naar de cijfers die hem niets verwijten. Die alleen maar geduldig wachten tot hij hen op hun plekje zet.

 

Maar de radeloze gezichten van Kees’ vrouw en kinderen verschijnen steeds weer voor zijn ogen. Hij kan ze ook met de moeilijkste puzzels niet meer weg krijgen. Fons realiseert zich dat hij een andere afleiding moet zoeken. Het lukt hem zijn bedenkingen weg te redeneren en hij gaat naar de school op de hoek. Fons weet de locatiedirecteur zover te krijgen dat hij een les over magische vierkanten mag geven. Een paar dagen later is het zover. Die dagen duren eindeloos. Fons kan nauwelijks wachten tot hij een groter publiek krijgt. Hij eet bijna niet en herhaalt keer op keer de les die hij heeft voorbereid.

 

Donderdagochtend twintig over negen. Hij staat voor zesentwintig jongens van vijftien, zestien jaar. Beide partijen in het lokaal weten niet wat ze moeten verwachten. Fons begint. Hij probeert over te brengen wat hem zo boeit. Tekent op het bord, deelt van alles uit. De jongens schuiven wat heen en weer. Kijken elkaar schouderophalend aan, zitten te appen. Toch houden ze zich tamelijk rustig. Ze raken geboeid door zijn enthousiasme, geïntrigeerd door zijn bezetenheid. Wanneer de bel gaat en de jongens de klas uitlopen, is er één die treuzelt en zorgt dat hij de laatste is. Hij blijft bij Fons staan die bezig is zijn jas aan te trekken.

‘Hier, een graffitispuitbus. Kun je sudoku’s spuiten op bushokjes, op schuttingen, op transformatorhuisjes, wat je maar wilt. Leef je uit man!’

Een verbaasde Fons pakt de spuitbus aan en opent zijn mond om iets tegen de jongen te zeggen, maar die is al weg. Peinzend stopt Fons de spuitbus in zijn jaszak.

 

De rest van de dag piekert hij. ’s Nacht slaapt hij maar kort. Het schoolbezoek geeft hem wel een voldaan gevoel, maar hij wil meer. Meer publiek tegelijk. Hoe kan hij dat bereiken? Uiteindelijk staat hij op en kleedt zich aan. De flat benauwt hem. Naar buiten! Zijn benen brengen hem naar de museumhaven. Het water en de oude schepen kalmeren hem enigszins. Toch blijft hij zich voortslepen door de nog slapende stad. Tussen de kille, strakke kantoorgebouwen krijgt hij een gevoel van hoop, van belofte. Zij zijn nog niet besmeurd met oud en herinneringen. Een meeuw krijst hoog boven hem in de lucht. Het geluid dringt moeizaam tot hem door. Hij kijkt op en volgt de meeuw met zijn ogen terwijl hij blijft staan. Dan botst zijn blik tegen iets anders aan.

 

Een overweldigende rust verspreidt zich door zijn lichaam. Een zucht verlaat zijn mond, zijn schouders zakken, zijn benen zijn blij dat het doelloos voortbewegen gestopt is. Met een helderheid die hij nog nooit heeft ervaren, weet hij wat zijn kans is om de hele stad te bereiken. Zijn ogen zien het enorme vierkant temidden van de ramen van het kantoorgebouw voor hem, boven hem. De bekende eenentachtig vakken, negen kolommen, negen rijen, drie maal drie blokken waarin negen cijfers passen. Iedereen zou het zien. Een glimlach glijdt over zijn gezicht. Hij voelt aan de spuitbus in zijn jaszak en begint te klimmen.


Reageren & delen

E-mail